Comte Auguste Louis Nicolas van der Meere de Cruyshautem (1797-1880) was de laatste graaf van Kruishoutem. Hij vertoonde zowat alle menselijke ondeugden die men zich maar kan bedenken: avonturier, praalgans, praatjesmaker, klaploper, drinkebroer, verbrasser van het familiefortuin en last but not least liefhebber van vrouwelijk schoon. Hij smeet zich in een revolutie, was enkele uren dictator van België en beraamde tot drie maal toe een staatsgreep tegen Koning Leopold I. De laatste poging ondernam hij in oktober 1841, deze maand 175 jaar geleden.
Generaal-majoor en provinciecommandant Auguste van der Meere wordt door Koning Leopold I uit zijn ambt gezet na de in augustus 1831 met veel moeite afgeslagen aanval van de Hollandse legers. Auguste kan dit niet verkroppen en gaat nadien samenzweren in allerhande orangistische complotten om de Nederlandse Koning Willem II opnieuw op de troon te plaatsen van een herenigd België en Nederland. Nadat de Hollandse vorst op het laatste nippertje een coup d’état op 26 september 1841 on hold heeft gezet, besluit Auguste van der Meere samen met zijn compagnon-waaghals, generaal Jacques Van der Smissen, om toch door te zetten.
Begin oktober 1841 geeft Auguste aan een al even kleurrijk figuur, de gewezen kapitein Egide De Crehen - wegens zijn opvliegend karakter uit het leger gezet en sindsdien optredend in een circusact - de opdracht om in Antwerpen twee kanonnen te kopen. Diezelfde maand krijgen de samenzweerders trouwens de nodige fondsen van Willem II. Het Hollandse geld komt voor comte Auguste als manna uit de hemel. Zelf beschikt hij immers over geen rooie duit meer; hij staat met 25.000 fr. schulden en er is beslag gelegd op zijn nog resterende eigendommen. In 1839 heeft hij Ayshove kasteel noodgedwongen moeten verkopen aan zijn zuster.
In de loop van de maand oktober 1841 gaat De Crehen uitgebreid shoppen. In het Brusselse schaft hij zich o.a. sabels, geweren, bajonetten, 150 kanonballen, 100 dozen artillerievuur en 80 kg. poeder aan. Het actieplan ziet eruit als volgt; op de dag van de staatsgreep moet de woning van de Brusselse burgemeester in brand worden gestoken. Terwijl de aandacht is afgeleid, komt het erop aan de militaire kazernes in de hoofdstad te overmeesteren.
De ganse planning verzandt in amateuristisch knoeiwerk. De vaudeville van het transport van de twee kanonnen is daarvan een sprekend voorbeeld. Ze worden op de trein naar Brussel gezet, waar ze op zondagavond 24 oktober 1841 op het perron worden achtergelaten. In het ochtendduister van de volgende dag haalt De Crehen de twee artilleriestukken op en versleept ze met een verhuiskar naar een gewezen lokaal van Financies. Hij kwijt zich daar iets te nauwgezet van zijn taak; hij laat de twee gevaartes optakelen naar de zolder, wat uiteraard de aandacht wekt. ’s Anderendaags - 26 oktober 1841 - wordt hij vriendelijk verzocht alles weer op te kramen. Omdat twee kanonnen ‘op de wandel’ in Brussel opvallen, plegen De Crehen, Van der Smissen en graaf van der Meere overleg. Ze besluiten hun geluk te wagen bij de gebroeders Jones, hofleveranciers van koetsen bij Koning Leopold I. Deze beschikken immers over voldoende opslagruimte. Bij de Jones brothers toont comte Auguste - immer platzak, maar immer in stijl - zich weer van zijn beste kant:
“Met de naturel van een dandy wandelde van der Meere door de ateliers en streelde in het voorbijgaan met de handschoen vluchtig de rijtuigen die door de firma waren vervaardigd. Toen hij een luxueuze coupé in de gaten kreeg, informeerde hij zich bij de handelaar:
- ‘Deze was bestemd voor Koning Leopold, maar die heeft het voertuig geweigerd’.
- ‘Dat maakt toch niet uit’, repliceerde de graaf in zijn meeste verheven stijl, ‘zet het maar op mijn rekening!’ ”
Als de broeders Jones vernemen dat van der Meere en co twee kanonnen bij hen willen stallen, beginnen ze te twijfelen. Als Van der Smissen - steeds te vinden voor een explosief grapje - dan ook nog verklaart “dat ze binnenkort nogal wat tam tam zullen maken in de straten van Brussel en dat volgende zondag (31 oktober 1841) een coup zal uitbarsten in de hoofdstad” weigeren ze mee te werken. De Crehen begint de volgende dag aan een zwerftocht door Brussel met twee kanonnen achter zich aan. Hij begeeft zich eerst naar een magazijn in Sint-Jans-Molenbeek. Zonder succes. Een tweede poging in de buurt van de Lakense Poort slaagt wel. Hij kan de kanonnen er voorlopig achterlaten. Twee dagen later bedenkt De Crehen zich dat zijn moeder samenwoont met een gewezen artillerieluitenant Delaroque de Baumont. Deze baat het restaurant-cabaret ‘Tivoli’ uit in de Jardin des Fées, een mooi lusthof en wandelpark met vijver en bosschages. Afgelegen en toch in de buurt van Laken, is dit een ideale schuilplaats. Op 29 oktober 1841 verstopt hij de kanonnen er om 09u00 ’s morgens in de orkestbak van het cabaret, zonder meer de place to be voor twee instrumenten “die binnenkort tam tam zouden maken”.
Dergelijk geklungel kan niet onopgemerkt voorbijgaan. Bovendien gaat Egide De Crehen diezelfde 29ste oktober 1841 nog verklikkertje spelen bij het hoofd van de veiligheidsdiensten. De jacht op de samenzweerders wordt ingezet. Graaf van der Meere merkt dat het hotel waar hij verblijft, in de gaten wordt gehouden. Met valies en pistolen verlaat hij het pand ijlings langs een achterdeur.
In de frisse ochtendnevel van zaterdag 30 oktober 1841 zetten gewapende maréchaussées te paard de Koningstraat af. Om 07u00 klopt onderzoeksrechter Delecourt met een huiszoekingsbevel aan bij nr. 27. Daar woont de kunstschilder Louis-Pierre Verwée, gehuwd met een zuster van Van der Smissen. Op de koer achter het herenhuis is er een afgesloten paviljoentje. Als Delecourt de deur opengooit, doemen in het binnenvallende daglicht van achter een schildersezel twee silhouetten op. De heren Van der Smissen en van der Meere stellen zich recht, in mantel, en elk met een valies aan hun voeten. Graaf Auguste beseft dat hij heeft gegokt en verloren. Op 25 maart 1842 wordt hij door het Hof van Assisen ter dood veroordeeld.