Welkom!

… op de website van Hultheim, de heem- en geschiedkundige kring van Kruishoutem. Hier vindt u heemkundige en historische updates over Kruishoutem, de Marolle, Lozer, Nokere, Wannegem en Lede. De laatste info staat bovenaan, voor de oudere verslagjes scrolt u naar beneden.

 

In 1981 had André van Duin een monsterhit met ”Er staat een paard in de gang”. Dit is maar klein bier met wat een landbouwer uit Wannegem veertig jaar eerder met zijn koe meemaakte. Toen de man ze ‘s avonds wou ophalen uit de wei om te melken, was ze spoorloos verdwenen. Eenmaal thuis vond hij het dier op een wel heel ongewone plaats terug. Het verhaal van de vermiste koe in het anders altijd zo rustige Wannegen, verspreidde zich als een lopend vuurtje, zelfs tot buiten de landsgrenzen.

De Nederlandse krant de ‘Utrechtse Courant’ had het zelfs over de klucht van de koe.

In het Vlaamsche dorp Wannegem heeft zich dinsdag een merkwaardige geschiedenis afgespeeld, waarvan een koe het middelpunt was. Het staat niet vast of de koe, na jarenlang grazen in de vlakke weide, verlangen had gekregen naar hooger oorden, doch toen de boer zijn koe voor het melken naar den stal wou drijven, was het dier spoorloos verdwenen. Hoe groot was de verbazing van den eigenaar, toen hij naar huis teruggekeerd de vermiste koe uit het dakvenster van zijn huis zag kijken. Het dier was de trappen opgeklauterd en op de zolderverdieping terecht gekomen, waar het, wilde of niet, moest blijven. Een probleem werd thans hoe de koe weer op den beganen grond te krijgen, daar zij noch met goede woorden, noch met geweld was te bewegen via de trap naar lagere regionen te kuieren. Er zat niets anders op dan de onwillige met behulp van takels door het uitgebroken dakvenster naar lagere regionen te doen zakken”

Bron:

De klucht van de koe. De Utrechtse Courant 1941.

Vandaag 18 juni is het precies 209 jaar geleden dat in Waterloo de beslissende veldslag werd uitgevochten tussen ‘La Grande Armée’ van Napoleon Bonaparte en een geallieerd leger, bestaande uit Britse, Nederlandse en Hannoverse troepen onder opperbevel van Wellington en een Pruisisch leger onder commando van maarschalk Von Blücher. Napoleon werd definitief verslagen en verbannen naar het eiland Sint-Helena waar hij op 5 mei 1821 stierf.

België, Nederland en nog andere delen van Europa behoorden tussen 1804 en 1814/15 tot het Napoleontisch Keizerrijk. Napoleon was in die periode voortdurend in oorlog, waarbij zijn multinationaal leger onophoudelijk op zoek was naar kanonnenvlees. In de bezette gebieden was de Franse wetgeving van kracht, met inbegrip van de dienstplicht of ‘conscriptiewet’.

Vanwege de zogenaamde ‘bloedwet’ waren alle jonge mannen tussen de 20 en 25 jaar dienstplichtig. Dit betekende echter niet dat iedereen in het leger werd ingelijfd. Sommigen werden om fysieke redenen, zoals te klein of te zwak afgekeurd. Nog anderen kregen een vrijstelling om sociale redenen. Voor wie overbleef bepaalde een lotingssysteem wie onder de wapens moest. Wie van rijke afkomst was, kon zich vrijkopen en zich tegen betaling van een aardige som laten vervangen. Het is duidelijk dat vooral de lagere klasse van de bevolking, zoals arme boeren en arbeiders, het slachtoffer waren van de conscriptiewet. De uitgelote mannen, ‘conscrits’ of ‘lotelingen’ genoemd, werden ingeschreven in een militieregister. Naast de namen van de ouders, de geboorteplaats en beroep, werd ook een signalement van de persoon in het register genoteerd met o.a. kleur van haar en ogen en kenmerken van de neus, kin en mond.

De onvrede onder de bevolking was groot, want de gevolgen van de dienstplicht mogen niet onderschat worden. Conscrits werden voor jaren ontheemd en moesten hun persoonlijke dromen opbergen, als ze het al overleefden. Lange dagmarsen, ziekte, ontbering, koude, waren dikwijls hun deel om achteraf een roemloze dood te sterven op het slagveld voor een land dat het hunne niet was. Gewonden werden onder slechte omstandigheden verzorgd in hospitalen en stierven vaak aan koorts. Wie de helletochten overleefde, kwam vaak getraumatiseerd en gedesillusioneerd thuis en had moeite om zich weer aan te passen aan het dagelijkse leven.

In elke stad en elk dorp werden soldaten gerekruteerd, iedereen kende wel iemand die in la Grande Armée diende. Ook in het kleine Nokere ontsnapten de jongelingen niet aan de Franse dienstplicht. In de registers van Geneanet werden maar liefst 23 Nokeraars teruggevonden die dienden in verschillende regimenten van het Grote Leger, maar waarschijnlijk waren er nog meer, want de database van Geneanet is niet compleet. Alle Nokeraars hadden de graad van geweerschutter (fuselier).

Alhoewel op desertie strenge straffen stonden, zoals inbeslagneming van goederen, bezetting van de ouderlijke woning door soldaten en gevangenisstraffen, deserteerde bijna de helft van de Nokeraars uit het Grote Leger. Sommigen gaven er dezelfde dag de brui aan, anderen deden dit onderweg of bij een veldslag. Ze verstopten zich thuis, bij een boer, buur of kennis. In het ergste geval stelden ze zich buiten de wet en vormden bendes die zich in bosrijke gebieden verscholen. Twee onder hen kwamen achteraf toch nog in het leger terecht, hoogstwaarschijnlijk omdat de familie onder druk werd gezet. Voor bijna een derde van de Nokeraars liep het fataal af. Ze stierven tijdens een veldslag, in een hospitaal of in een gevangenis. Stuk voor stuk jonge mannen die het leven lieten voor de waanideeën van de Franse dictator.

Hieronder de lijst van de Nokerse conscrits met informatie uit het militieregister.

Elie Colpaert, geboren op 27 april 1783. Deserteerde onmiddellijk bij zijn intrede op 30 januari 1804. Werd van de aanwezigheidslijst geschrapt.

Charles Dominique Deconinck, geboren op 2 augustus 1783. Deserteerde onmiddellijk bij zijn intrede op 30 januari 1804, wellicht samen met Elie Colpaert. Werd eveneens van de aanwezigheidslijst geschrapt.

Vancauwenberghe Léon, geboren op 1 januari 1794. Deserteerde na 10 maanden dienst op 25 april 1814.

Vancauwenberghe Philippe, geboortedatum niet vermeld. Broer van Léon. Vermoedelijk krijgsgevangen genomen te Leipzig op 19 oktober 1813. De Volkerenslag bij Leipzig had plaats van 16 tot 19 oktober 1813 waarbij 90.000 doden en gewonden vielen. Dit was de grootste veldslag ooit vóór de Eerste Wereldoorlog. Napoleon werd er verslagen en moest zich met zijn gehavende leger naar Frankrijk terugtrekken. De coalitie van overwinnaars zette de achtervolging in en 6 maanden later moest Napoleon een eerste maal aftreden en werd hij naar Elba verbannen.

Devolder Joseph, geboren op 7 september 1794. Deserteerde op 13 november 1813.

Coorevits Pieter, geboren op 21 mei 1794. Deserteerde na 5 dagen dienst op 12 augustus 1813.

Santens François, geboren op 24 februari 1794. Hij wordt op 21 juni 1814 ontslagen als buitenlander. Hij deserteerde uit het korps op 22 november 1813. Na de eerste val van Napoleon werden alle niet-Fransen uit militaire dienst ontslagen. Voor Santens werd dit ongedaan gemaakt omdat hij deserteur was.

Jean-Baptiste Vindevogel, geboortedatum niet vermeld. Deserteerde na één dag dienst op 1 februari 1803.

Peirs Frédéric, geboren op 21 augustus 1782. Deserteerde op 4 maart 1804 en werd de 7de maart van de aanwezigheidslijst geschrapt.

Vantroest Pierre, (waarschijnlijk Vantroos of Vantrois), geboren op 31 augustus 1780. Deserteerde op 20 januari 1804. Kreeg na zijn desertie amnestie en keerde terug in het leger op 2 juli 1804. Werd krijgsgevangen genomen in Rusland en zal het dus waarschijnlijk niet hebben overleefd.

Delanghe Frederic, geboren op 22 februari 1794. In het hospitaal op 1 september 1813 en er ontslagen op 1 juni 1814. Ofwel stierf hij in het hospitaal ofwel werd hij ontslagen uit militaire dienst, dat laatste zou kunnen want 1 juni 1814 is net na de eerste val van Napoleon, waarbij de niet-Fransen werden ontslagen uit militaire dienst.

Deconinck Pierre Jean, geboren op 13 januari 1794. Ontslagen als vreemdeling op 21 juni 1814.

Desloover Daniël, geboren op 6 oktober 1788. Trad op 26 oktober 1807 toe tot het 3e reservelegioen. Deed zijn intrede op 1 januari 1809 bij het 122ste linieregiment. Vocht tijdens de campagnes van 1808, 1809, 1810 en 1811 in Spanje en Portugal. Werd op 13 november 1812 ontslagen uit militaire dienst. Had het geluk dat hij niet moest deelnemen aan de Russische campagne want op dat moment ging La Grande Armée van Napoleon ten onder in de ijzige Russische Winter.

Lombaert Pierre, geboren op 11 april 1791. Vocht in de campagnes van 1811 en 1812 aan de Atlantische oceaankust van Frankrijk. Deserteerde op 24 juli 1812 in Napoleonville (het tegenwoordige La Roche-sur-Yon, halverwege tussen Nantes en La Rochelle). Werd gearresteerd en vrijgesproken op 6 oktober 1812 door een speciale krijgsraad in Brest. Stierf in het ziekenhuis van Bayonne op 6 september 1814.

Delmeire Dominique, geboren op 20 maart 1786. Hij werd door de Russen gevangengenomen op 3 september 1812 in Visma, nabij Smolensk tijdens de optocht naar Moskou en 4 dagen vóór de moordende Slag bij Borodino. Hoewel de Russen doorgaans weinig medelijden hadden met krijgsgevangenen, overleefde hij de Russische veldtocht. Waarschijnlijk kon hij ontsnappen en kwam hij na een lange zwerftocht terug in onze contreien terecht. Hij heeft enorm veel geluk gehad, want er wordt aangenomen dat maximum vijf procent van de soldaten de Russische campagne overleefden. Hij stierf te Helkijn op 19 maart 1858 op 72-jarige leeftijd.

Vandevelde André, geboren op 15 november 1789. Deserteerde op 28 juni 1809. Keerde terug in het leger op 23 februari 1810. Vocht tijdens de campagnes van 1810 en 1811 in Spanje. Ging op 12 juni 1812 over naar de 3de Voltigeurs (lichte infanterie).

Nuytens Xavier, geboren op 7 augustus 1784. Diende van 27 maart tot 22 mei 1811 bij het regiment van het eiland Walcheren. Vocht tijdens de campagnes van 1811 en 1812. Na de Slag bij Borodino op 7 september 1812, marcheerde Napoleon Moskou binnen op 14 september 1812. Hij bleef er ongeveer een maand om zich daarna terug te trekken over de Berezina. Nuytens is achtergebleven in het hospitaal in de buurt van Moskou en daar wellicht ook overleden. Misschien raakte hij gewond in de Slag bij Borodino?

Debruyne Frédéric, geboren op 3 februari 1792. Overleden op 25 december 1812 in het militair hospitaal van Luik als gevolg van koorts. Van de aanwezigheidslijst geschrapt op 16 januari 1813.

Corevit Constantin, geboren op 4 mei 1782. Overleden op 12 augustus 1809 in Oppenheim als gevolg van koorts.

Coppenolle Jean Baptiste, geboren op 18 oktober 1789. Gestorven op 25 oktober 1811 in Middelburg als gevolg van koorts.

Nuytens Xavier, geboren op 7 augustus 1784. Overgeplaatst naar het 21ste linieregiment op 2 mei 1811.

Thijtgat Jean-Baptiste, geboren op 30 oktober 1793. Overgeplaatst naar het 121e regiment op 26 februari 1813.

Wieme Pierre Jean, geboren op 24 november 1782. Nieuw registratienummer 210.

 

Bronnen:

Levrau Philippe. Uit het levensverhaal van elitesoldaat Bernard Levrau. In: jaarboek Hultheim 2020, p. 47-69.

Geneanet. Soldaten die onder Napoleon vochten.

https://nl.geneanet.org/actueel/post/2014/04/nieuw-20-000-belgische-soldaten-onder-napoleon-html/

Met dank aan Philippe Levrau voor het ontleden van de verschillende handschriften en het verduidelijken van bepaalde termen en data.

Vandaag 14 juni is het precies 100 jaar geleden dat kunstschilder Emile Claus (1849-1924) te Astene (Deinze) is overleden. Hij is de bekendste impressionist van ons land. Het is meteen een dubbel jubileum, want hij is ook 175 jaar geleden geboren. Emile Claus genoot al in zijn tijd grote bekendheid als ‘Meester van Astene’ waar hij woonde en werkte. Zijn meest bekende werk ‘De Bietenoogst’ vormt het topstuk van het Mudel, het museum van Deinze en de Leiestreek. De stad Deinze en het Mudel hebben dan ook 2024 als Clausjaar uitgeroepen. Ook de stad Waregem pakt uit met een heus Emile Clausjaar. Hij werd immers in de deelgemeente St.-Eloois-Vijve geboren.

Minder bekend is dat Emile Claus een flinke portie Kruishoutems bloed in zijn aderen had. Zijn grootmoeder langs moederszijde zag immers te Kruishoutem het levenslicht. Emile Claus was een zoon van Alexander Claus en Celestine Verbauwhede. De moeder van Celestine, en dus de grootmoeder van Emile, was de te Kruishoutem geboren Rosalie Goemaere. Rosa Goemaere werd in de Kruishoutemse St.-Eligiuskerk boven de doopvont gehouden op 23 augustus 1783 als dochter van Karel en Regine Dejaeger. Ze was slechts zes jaar toen haar moeder te Kruishoutem overleed. Ze was nauwelijks 10 jaar toen haar vader stierf te St.-Baafs-Vijve. Rosa Goemaere leerde haar partner Victor Verbauwede kennen te St.-Eloois-Vijve. Hij was schipper. Hun oudste kind werd daar geboren in 1805. Twee jaar later kwam Celestine ter wereld te Willebroek. Wellicht was dat op het schip tijdens een vaart op het Kanaal van Willebroek. Pas in 1809 huwden Rosa en Victor zowel voor de kerk als voor de wet te St.-Eloois-Vijve waarbij hun beide kinderen gewettigd werden. Victor was toen nog altijd schipper. In 1820 overleed hij er. Toen was hij winkelier. Minder dan één jaar later hertrouwde Rosa met Joseph Acke, opnieuw een schipper. Met hem kreeg ze haar vierde kind. Rosa werd slechts 60 jaar. De grootmoeder van Emile Claus overleed immers te Zelzate in 1843. Haar man gaf daar haar overlijden aan. Hij was toen schipper en had zijn domicilie te St.-Eloois-Vijve. Dat laat vermoeden dat Rosa als schippersvrouw stierf tijdens een vaart op het Kanaal Gent-Terneuzen dat toen slechts enkele jaren heropend was.

Met dank aan Carlos Van Den Braembussche voor de tip.

Vandaag is het Wereld Anti-Tabaksdag die volledig in het teken staat van het verminderen van het gebruik van tabak.

Toen Christoffel Columbus tijdens zijn ontdekkingsreizen in contact kwam met tabak rokende indianen, had hij geen flauw idee welke impact die ontmoeting zou hebben voor de Oude Wereld. Omstreeks het einde van de 16de of het begin van de 17de eeuw was de tabaksplant algemeen verspreid in Europa. In Vlaanderen doet tabak als genotsmiddel al heel vroeg in de 17de eeuw zijn intrede.

Rokers in een herberg 1610 1690

Detail ‘Rokers in een herberg’. David Teniers de Jongere. 1610-1690. Prado, Madrid.

Het roken van tabak werd in het begin aanzien als een barbaars middel dat vooral door soldaten, zeelieden en gezelschap van verdacht allooi als genotsmiddel werd gebruikt. Ook de kerk was tegen, want tabak kwam oorspronkelijk van een heidens volk. Paus Urbanus VII dreigde in 1590 iedereen die ook maar durfde tabak te roken, te pruimen of te snuiven in de kerk te excommuniceren. Zijn dreiging had echter weinig impact, want zijn pontificaat duurde amper twaalf dagen. Officieel overleed hij aan malaria of was er toen al een tabakslobby?

Niks kon echter de opgang van tabak tegenhouden. Dat tabak ongezond is, was op dat moment nog niet geweten. Het bezorgde mensen gelukzalige momenten in hun veelal armoedige en ellendige bestaan. Tabak werd aanzien als een godsgeschenk. Er werd gerookt, gepruimd en gesnoven rond het haardvuur, op het veld of om het even wanneer mensen er behoefte aan hadden.

Wegens de overijverige Gentse bisschop Antonius Triest weten we dat omstreeks 1627 tabak al goed in onze streken was ingeburgerd. In een van zijn visitatieverslagen van Kruishoutem schrijft hij dat ‘onderpastoor Johannes Frutier onbeschoft, vechtlustig en verslaafd is aan brandewijn en tabak die hij beknabbelde’

Tabak werd vooral gerookt in speciaal hiervoor vervaardigde kleipijpen welke gemaakt werden uit pijpaarde of pijpklei. Pijprokers klemden de kleipijp tussen de tanden waardoor er na verloop van tijd een boogvormige uitsparing langs de onder- en bovenkant van de tanden zichtbaar werd. Tijdens de opgraving van het oude kerkhof n.a.v. de verfraaiingswerken van het centrum van Kruishoutem in 2020, werden verschillende skeletten geborgen waar op het gebit sporen van pijproken zichtbaar waren.

Rokers tanden

 

Bronnen:

Vandaag is het de Internationale Dag van de Brandweer. Op deze dag worden alle brandweerlui geëerd die ten allen tijde hun leven riskeren tijdens de uitvoering van hun job. Er wordt ook stilgestaan bij degenen die hierbij het leven lieten. Het symbool van de Internationale Dag van de Brandweer is een blauw-rood lint dat door brandweerlieden en sympathisanten wordt gedragen. Het rood staat voor vuur en het blauw voor water.

Tegenwoordig kan iedereen beroep doen op een hypermodern brandweerkorps. Niet enkel het bestrijden van vuurhaarden, maar ook het verdelgen van wespen, hulp bij verkeersongevallen, interventies bij wateroverlast en stormschade behoren tot hun takenpakket. Maar hoe verliepen bluswerken in pakweg de 19de eeuw? Wie indertijd in een dorpskern woonde, had meer risico om bij een brand betrokken te geraken dan iemand op den buiten. Huizen stonden dicht bijeen of werden aan elkaar gebouwd, waardoor het risico op overslaand vuur groter was.

Bij een brand was de solidariteit onder de bewoners heel groot om te voorkomen dat het halve dorp in de as werd gelegd. Veel middelen hadden ze niet ter beschikking. Volgens het ‘Journal Officiel du Royaume des Pays-Bas’ -tome 12 - van 12 maart 1818 beschikte men in de onderstaande dorpen over het volgende materiaal:

In Kruishoutem: één zuigende en persende pomp, 50 brandemmers, drie brandhaken van 10 el lang om muren neer te halen, drie touwen met haken van 25 el lang, vier handbijlen, drie ladders van 40 sporten, drie dekkleden van zes el vierkant en twee fakkels.

In Nokere: twee handbijlen, twee ladders, twee dekkleden, twee brandhaken en twee fakkels.

In Wannegem: 20 brandemmers, twee brandhaken, twee touwen met haken, twee handbijlen, twee ladders, één dekkleed en twee fakkels.

Hoe de toenmalige brandweer georganiseerd was, is niet geweten maar het volgende scenario bij een brand is aannemelijk. Wie een brandhaard ontdekte, kwam op straat en riep meerdere malen ‘Brand! Brand! Brand!’, terwijl de klokken zo vlug mogelijk werden geluid. Aangezien het in ieders belang was om de vuurhaard zo vlug mogelijk onder controle te krijgen, lieten omwonenden hun werk onmiddellijk vallen om te helpen bij de bestrijding van het vuur. Het materiaal om te blussen, dat waarschijnlijk centraal was opgesteld, werd vliegensvlug opgehaald, terwijl sommigen eigen materiaal meebrachten. Een deel van de dorpsbewoners had als taak dichtbijgelegen woningen te beschermen, terwijl anderen een ‘menselijke waterketting’ vormden door brandemmers gevuld met water uit een waterput, rivier, vijver, beek of reservoir aan te geven tot aan de brandhaard.

Een brandhaard buiten het dorp was een ander verhaal. De bewoners waren dikwijls de pineut wegens een gebrek aan blusmateriaal, mensen en water. Een artikel uit ‘De Gazette van Brugge’ van 8 augustus 1833 beschrijft een inferno dat zich op een hofstede in de wijk Zijldegem in Kruishoutem voordeed.

Den 3 dezer, kwart voor 11 ueren des morgends, is te Cruyshautem eenen yslyken brand uytgeborsten in een hofstedeken, op den wyk Zyldegem gelegen den hevigen noordschen wind en de schaersheyd van water hebben alle poogingen om den zelven te blusschen vrugteloos gemaekt. De dogter van den huyze, van omtrent30 jaeren oud, zig voor den tweede mael in den brand begevende, om er het kostbaerste uyt te haelen, is onder het jammerlykste gekerm omgekomen, zonder dat men haer eenige hulp heeft konnen toebrengen; haere sterflyke overblyfselen waeren zoodaenig door het vuer verteerd, dat zy niet scheenen aen een menschelyk lyk te behooren. Eenen manspersoon, die zig ook in den brand begeven had, is het nog ontsnapt, doch men wanhoopt voor zyn leven. De koeybeesten zyn nog konnen gered worden, maer al den huysraed, kleederen, lynwaed, hooy, strooy, benevens alles wat er te bevinden was, is op minder dan dry kwartier uers in asschen geleyd. Het verlies is nog niet nauwkeurig begroot. Het schynt dat eenige asch, welke men op den zolder uytgegoten had, aenleyding tot dezen brand gegeven heeft. Niets was tegen brandgevaar verzekert.

De brand ontstond door as uit de kachel die op de zolder was uitgegoten. Half verbrande overblijfselen van steenkool werden vroeger verzameld en gebruikt voor het vervaardigen van assestenen, bij ons beter gekend als zenderstenen. Steenkool als brandstof doet echter pas halfweg de 19de eeuw zijn intrede. Het gezin gebruikte waarschijnlijk turf of hout als brandstof en mogelijks werden de verzamelde assen als meststof gebruikt.

Het vuur verspreidde zich razendsnel waardoor alles in de kortste keren in lichterlaaie stond. Alle acties waren dan ook gericht op ‘het redden van de meubelen’.1 Het onheil werd hoogstwaarschijnlijk opgemerkt in het centrum van Kruishoutem. Of ervan daaruit hulp kwam, is niet zeker, maar tegen dat de benodigde middelen op de plaats des onheils aankwamen, was het kwaad al geschied. De familie was niet verzekerd en moest naast het verlies van een familielid weer van nul af aan herbeginnen. Hoe een klein foutje eindigde in onmenselijk leed.

Detail van de Popp kaart met de ligging van de hoeve op de hoek van de Wedekensdriesstraat en de Akkerstraat.

Detail van de Popp kaart met de ligging van de hoeve op de hoek van de Wedekensdriesstraat en de Akkerstraat.

In het krantenartikel wordt het gezin niet bij naam genoemd. Enig speurwerk in de overlijdensregisters leert dat de brand ontstond op de hoeve van Joannes Baptiste Nugent. De hofstede stond op de hoek van de Wedekensdriesstraat en de Akkerstraat. Het gezin Nugent verhuisde in 1814 uit Wannegem naar de wijk Zijldegem. Bij de volkstelling van 1829 woonden de volgende personen op dit adres.

  • Joannes Baptiste Nugent. Landsman.
  • Echtgenote Maria Theresia Naessens. Spinster.
  • Dochter Francisca. Ongehuwd. Spinster.
  • Dochter Anthonia. Gehuwd Spinster.
  • Léander Dewaele. Landsman, gehuwd met Anthonia op 7 mei 1829.
  • Dienstmeid Nathalie Naessens, waarschijnlijk een familielid van Maria Theresia.

Op het moment van de verwoestende brand op 3 augustus 1833 waren echtgenote Maria Theresia Naessens en schoonzoon Léander Dewaele al overleden. Uit de overlijdensregisters van Kruishoutem blijkt dat de jongste dochter, Francisca, omkwam tijdens de brand. Ze werd op 13 april 1805 te Wannegem geboren en was wat ouder dan 28 jaar. Volgens de overlijdensakte, opgemaakt op 4 augustus, was ze een dag eerder omstreeks 11u30 overleden. Wie de zwaar toegetakelde man was, is niet geweten. Vader Joannes Baptiste Nugent was het niet, want in het krantenartikel is er sprake van een manspersoon en niet van een familielid. Hij stierf pas in 1840.

De hoeve werd achteraf weer opgebouwd en volgens de volkstelling van 1846 bewoond door dochter Anthonia. Ze huwde in 1834 opnieuw met de uit Huise afkomstige Franciscus De Groote. Tegenwoordig is de hoeve verdwenen en vervangen door een nieuwbouw.

Bronnen:

  • Informatie over de 19de -eeuwse brandweer van Kruishoutem, Nokere en Wannegem. Raoul De Bel.
  • Informatie over de volkstellingen en locatie van de hoeve. Chris Van der Meeren.
  • Rijksarchief. Overlijdensregisters van de gemeente Kruishoutem.
  • De Gazette van Brugge van 8 augustus 1833.
  • Popp kaarten van Kruishoutem. https://www.vlaanderen.be/